Samen met Edo C. Edens uit Bellingwolde hebben we de geschiedenis van deze barouchette achterhaald. Mario Broekhuis maakte er een mooi verhaal van, dat we graag met u delen.
Vraag een Groninger niet naar de romantiek van het vroegere platteland. Die was er niet. Punt. Denk daarom ook niet dat er bij de barouchette van Nanno Edens even een leuk stukje over plezierritjes en met jolige anekdotes is te schrijven. De achterneven van Edens komen niet verder dan: “Volgens mij en mijn neef, ook een Edo Edens, leefden zij heel eenvoudig, net als iedereen in die tijd. Zij waren niet onbemiddeld.”
Het Oldambt staat tot op de dag van vandaag aan de top van grootgrondbezitters in Nederland. Een akkerbouwer heeft er gemiddeld een kleine honderd hectare, Nanno Edens (1858-1949) zat met veertig hectare op het gemiddelde in 1900. Dat straalt zijn boerderij af: staan in het dorp Bellingwolde een aantal sprookjesachtige kastelen van boerderijen, hier in het gehucht Den Ham, aan de Hamsterdijk staan er een stel heel braaf op keurige afstanden van elkaar en een beetje bescheiden in omvang. Met een beetje opsmuk aan de gevel en niet geheel los van het feitelijke bedrijfsgedeelte. Maar de boerderij van Edens mag dan bescheiden zijn voor een kleiboer in die streek, in vergelijking tot de piepkleine arbeidershuisjes die er ook staan is het evenwel een paleis.
Nanno huwt in 1889 met Albertje Tammes (1870-1960). Hij 31, zij 19. Mogelijk is er in huize Edens wel ‘ns gefoeterd dat ‘het er maar ‘ns van moest komen’ door een vader die zijn einde zag naderen, want amper een jaar later komt voor Nanno en diens broer de erfenis van het boerenbedrijf vrij.
Ergens rond die tijd laat Nanno bij Rijtuigfabriek Harm Alberts Verwer (1847-1896) aan de Grintweg in Winschoten een barouchette bouwen. Rijtuigfabriek is een groot woord voor een werkplaats in het verlengde van het kleine woonhuis, met een wagenmaker en twee knechten. Verwer stamt niet echt uit een wagenmakergeslacht, eerder van wolkammers en landarbeiders.
De familienaam Verwer komt waarschijnlijk van Albert Jans Verwer, blauwverver, een gekend beroep in die tijd. Weduwen gingen voornamelijk in het zwart. Het was niet gewoon om de garderobe zomaar te vervangen, dus werd deze naar de blauwverver gebracht die zorgde voor een zwartblauwe garderobe. Maar Harm Alberts pakt in alle bescheidenheid het houtsnijmes op om wagens te bouwen voor akkerbouwers als Nanno Edens. Wat mogelijk meespeelt voor diens bestelling is de verharding van de Hamsterdijk in 1892, voor die tijd reden de boeren nog met wagens in de riemen en nu breekt de tijd aan voor een modern rijtuig op ellipsveren. En het geld is er.
De welvaart in deze Graanrepubliek dateert uit de tijd van 1850 tot 1875 waarin de graanprijzen omhoog schieten. Het geld kan niet op voor hen die de ‘opstrekkende heerden’, de langgerekte kavels land bezaten. Maar hun arbeiders profiteren er niet van mee. Die blijven straatarm. Nanno Edens maakt bewust mee hoe die wereld begint te kantelen: in 1892 slaat de politie een oproer van Bellingwolder arbeiders uit elkaar en het zou in zijn verdere leven nog tweemaal tot langdurige stakingen komen, de kiem voor het in deze streek sterk opkomend communisme. Nanno haalt er waarschijnlijk zijn schouders voor op, hij hoort niet bij de grootste uitbaters en kan zijn knechten wel in het gareel houden.
Telkens op zondag laat Nanno een knecht de barouchet uit de schuur trekken om één of twee paarden aan te spannen, net waar de rit na afloop van het kerkbezoek naar toe ging. Aan de voorkant van hun huis kijken de Edens in de verte uit op de vesting Oudeschans, en rechtsachter zien ze de vrijstaande toren van de hervormde Magnuskerk van Bellingwolde. Als het paard stond ingespannen en de kerkklok slaat zijn ze op tijd om te gaan voor het zondagsgebed, tien minuten in stap, vijf in draf. De terugweg gaat gegarandeerd voor een visite langs één van de andere herenboerderijen en met een grote cirkel door de landerijen die met name in de zomermaanden zo prachtig zijn als een schier oneindig goudgele zee van graan.
Met een paar opgroeiende kinderen zit de barouchette na een paar jaar wel zo ongeveer vol. Nanno en Albertje voelen misschien ook een behoefte om wat vaker als stel op visite te gaan. Er kan een tweede rijtuig komen. Maar hoe goed de barouchette ook bevalt, een nieuwe bestelling bij Verwer zit er niet meer in. Na Harm Alberts dood in 1896 bleef zijn vrouw namelijk achter met één volwassen zoon (Harm), drie huwbare dochters en drie jonge zoons. Zij zetten de wagenmakerij voort tot Harm in 1904 het faillissement aanvraagt en naar Bremen vertrekt om een handel in lak- en verfwaren te beginnen.
Nanno Edens doet nu een beroep op zijn dorpsgenoten de gebroeders Bultena (stelmakers), smid J. Kruiter en schilder E. Engels. Zij bouwen in de jaren 1911-1912 een Prins Albert. Het is daarbij vooral Kruiter die het voortouw neemt als zoon van een werktuigenfabrikant die in 1851, in gezelschap van onder andere rijtuigfabrikant Teulings uit Den Bosch, de wereldtentoonstelling in Londen mag bezoeken op kosten van de staat. Kruiter junior is dus wel iets meer dan iemand die ploegenscharen smeedt. Die doet het ijzerwerk. De Bultena’s gaan als kerels van het hout de uitdaging aan om een koetswerkje te maken dat in sierlijkheid die Prins Alberts van Brukker uit de stad Groningen overtreft. En Engels heeft de beste schilderknecht in dienst voor het oogstrelende lakwerk. Maar het eindresultaat kan bijna niet feodaler zijn. Want het boerenechtpaar Edens zit op dit rijtuig warmpjes en droog onder de kap, en de knecht kijkt achterop in weer en wind tegen diezelfde kap aan. Het symboliseert de verhoudingen.
In 1926 neemt zoon Aiko (1899-1967) het akkerbouwbedrijf van Nanno en Albertje over. Zij verhuizen naar een ‘renteniersbehuizing’ waar ze tot hun dood zullen wonen. Aiko ervaart de omwenteling in de akkerbouw al rap en nog sterker dan zijn vader. Als hij in 1932 een bijeenkomst meemaakt voor de oprichting van een boerenbond, om op te komen voor de belangen van de sector, klapt hij mee als een boerenvoorman roept: “We hebben het striemen van de zweep genoeg gevoeld. Laten we hem nu zelf maar eens hanteren.” Het zijn nu de boeren die in het nauw komen en de tijd om als feodaal heerser in een Prins Albert door de dreven te rijden is dan echt voorbij. Als Aiko in 1957 de handdoek in de ring gooit als akkerbouwer en de boerderij verpacht, schenkt hij de al lang in onbruik geraakte rijtuigen van zijn vader aan het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek.
Wie nu een autotochtje maakt om de boerderij aan de Hamsterweg 18 te zien hoeft er niet naar te raden: de rijkdom van de akkerbouwers van het Oldambt, waar Bellingwolde oogluikend toe behoort, is verdampt. Hun graan levert amper nog iets op, hun grond is in waarde tot onder de zeespiegel gedaald. De boerderij van Edens heeft het geluk gehad om een nieuwe akkerbouwer te treffen die het land bewerkt, al is het in een zekere armoede en alleen, zonder knechten. De boerderij van de buren staat op instorten, onverkoopbaar en onbetaalbaar om te onderhouden.
Om dit deel van de geschiedenis van Nederland en het leven van akkerbouwers als Nanno Edens beter te begrijpen is het boek ‘De Graanrepubliek’ van Frank Westerman een absolute aanrader.
Haiko moet Aiko zijn. Aiko Edens 1899-1967 trouwde in 1926 met Aike Geertruida Zwaantina Renken 1903-1987 dochter van Engel Berends Renken en Zwaantje Jans Boelens te Vriescheloo.
Bedankt voor je reactie Jan Pieter. Het is aangepast en de auteur is op de hoogte gebracht.
Leuk dit te lezen want Aiko Edens en Aike Geertruida Zwaantina waren onze, m’n zus Ineke Huizinga en ik, grootouders. Onze moeder is vernoemd naar haar moeder zijnde Zwaantina Albertha Engelina Edens, in 1952 gehuwd met Harm Huizinga fotograaf te Stadskanaal.
Bedankt voor deze aanvullende reactie.